Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AG1748

Datum uitspraak2003-06-18
Datum gepubliceerd2003-06-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206632/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 september 1999 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) een aanvraag van appellante om huursubsidie voor het tijdvak 1 juli 1998 tot 1 juli 1999 afgewezen. Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.


Uitspraak

200206632/1. Datum uitspraak:18 juni 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 1 november 2002 in het geding tussen: appellante en de Staatssecretaris (thans de Minister) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 september 1999 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) een aanvraag van appellante om huursubsidie voor het tijdvak 1 juli 1998 tot 1 juli 1999 afgewezen. Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 november 2002, verzonden op 1 november 2002, heeft de rechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 4 februari 2003 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Minister, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst bij beschikking van 23 juli 2001 het gezamenlijke vermogen van haar en haar gewezen echtgenoot heeft vastgesteld en niet van haar alleen, zodat de Staatssecretaris bij de berekening van de huursubsidie dit vermogen ten onrechte niet heeft gesplitst. 2.1.1. De Staatssecretaris heeft terecht een opgave van de vaststelling van het vermogen van appellante per 1 januari 1998 bij de inspecteur van de Belastingdienst opgevraagd. Aangezien ingevolge artikel 4, derde lid, van de Huursubsidiewet, zoals die bepaling toen luidde, onder vermogen wordt verstaan het vermogen, bepaald in hoofdstuk II, met uitzondering van artikel 5, van de Wet op de vermogensbelasting 1964, is die opgave uitgangspunt voor de vaststelling van de hoogte van de huursubsidie. Tegen de vermogensvaststelling, zoals die uit de opgave blijkt, heeft appellante bij de inspecteur geen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de Staatssecretaris, door bij de vaststelling van de huursubsidie op deze opgave af te gaan, geen onjuist rekenvermogen heeft toegepast. Dat de echtgenoot van appellante in de loop van 1998 is overleden, betekent niet dat de Staatssecretaris niet mocht afgaan op de opgave van de inspecteur. 2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Groenendijk Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003 164-408